Gods gedachten

‹ Terug naar overzicht
Geplaatst op:
‘Noach bouwde een altaar voor de HEER; daarop bracht hij brandoffers van al het reine vee en alle reine vogels. De geur van de offers behaagde de HEER en Hij zei bij Zichzelf: Nooit weer zal ik de aarde vervloeken vanwege de mens, want alles wat de mens uitdenkt, van zijn jeugd af aan, is nu eenmaal slecht. Nooit weer zal Ik alles wat leeft doden, zoals ik nu heb gedaan. Zolang de aarde bestaat, zal er een tijd zijn om te zaaien en een tijd om te oogsten, zal er koude zijn en hitte, zomer en winter, dag en nacht – nooit komt daar een einde aan.’ (Genesis 8 : 20 – 22).

Door Heerco Walinga

Wat ben ik begonnen met deze tekst als uitgangspunt voor ‘Schriftwerk’, dacht ik, toen ik me achter mijn computer zette. Het is een immense tekst, niet menselijk, maar goddelijk. Want hier worden Gods gedachten doorgegeven (‘Hij zei bij Zichzelf’ staat er), en wie ben ik, piepklein mensje, om me bezig te houden met het doorgronden van Gods gedachten? Maar ja, het staat in het Woord dat Hijzelf ons doorgaf. Om te overdenken, om Hem steeds beter te leren kennen, om in Hen te geloven, op Hem te vertrouwen.
Maar de gedachten en de vragen tollen door mijn hoofd: overdekte de zondvloed de hele aarde? Of alleen de in de Bijbel bedoelde levenswereld van de mens, ver weg van, bijvoorbeeld, Zuid-Amerika? Buitenbijbelse bronnen, ook die in Zuid-Amerika, maken melding van een grote vloed, dus, ja, het lijkt over de hele aarde gegaan te zijn. Maar juist dan komen er vragen op: waar is al dat water na de zondvloed dan gebleven? Waar kon het wegstromen? Of zijn toen de enorme ijskappen ontstaan? Dat laatste is een gedachte die voortvloeit uit het deel van de tekst die in de Nieuwe BijbelVertaling anders wordt weergegeven. Het woordje ‘voortaan’ is daarin niet opgenomen. Het stond er wel in de vertaling van 1951. En uit dat ‘voortaan’ trokken mensen wel de conclusie dat door de zondvloed de aardas scheef kwam te staan, waardoor de seizoenen werkelijkheid werden, elk half jaar afwisselend zomer en winter, maar ook de mogelijkheid, dus, dat er ijskappen ontstonden aan de Noord- en de Zuidpool. Interessante gedachte, maar ik kan er niet van zeggen dat ik die overtuiging ook heb, ik weet het gewoon niet. En dus voegt zich opnieuw een aantal vragen toe aan de lange rij die deze woorden uit Genesis al met zich meebrengen. Zoals: Gods gedachte: ‘Nooit weer zal ik alles wat leeft doden.’ Waren ook alle vissen en andere zeedieren dood? Ik denk wel eens dat die waterdieren zich als een vis in het water moeten hebben gevoeld. Hoewel… was het zout water wat de aarde bedekte, of zoet? Sommige waterdieren kunnen niet in zout water leven, andere niet in zoet. Of was dat toen niet aan de orde? Vragen, vragen… en weinig of geen zekere antwoorden, hooguit hypothesen.

Gods genoegen, Zijn trouw, maar ook Zijn berusting?

Noach bouwde een altaar. En offerde van al het reine vee en reine vogels. Heel opvallend: ook toen al was er sprake van ‘rein’. Lang voor de wetten die de Almachtige aan Mozes doorgaf. Maar ook: zou Noach van de weinige dieren die in de ark mee gered werden ook direct dieren hebben geofferd? Opnieuw vragen: moest hij er niet ‘zuinig op zijn’?
Hoe dan ook: Noachs brandoffer (direct na de zondvloed of later, dat doet er niet zoveel toe) was aangenaam voor God. En direct daarna lezen we Gods gedachten: ‘Nooit weer…’ en we weten dat als God ‘nooit’ zegt, dan is het ook nooit. Want God is trouw in Zijn liefde en zorg voor de mensen, maar zeker ook trouw aan Zijn woorden.
En dan lezen we ‘nu eenmaal’ in de tekst. ‘Dat is nu eenmaal zo,’ zeggen we wel eens berustend. We kunnen er kennelijk niets aan veranderen, bedoelen wij dan. Maar zo is het bij God nooit. Hij kan altijd en overal iets veranderen aan wat er is. En dan is er een nieuwe vraag: wat houdt Gods kennelijke ‘berusting’ in?
Wij, mensen, zijn bij berusting geneigd te zeggen: ‘Laat maar, ik kan er niks aan doen.’
God denkt en handelt – als ik dat zo even mag zeggen – anders. Hij heeft, vanaf het eerste moment dat de mens tegen Hem kiest, een plan om die mensen te redden. Vijandschap zetten, hiel vermorzelen, kop vermorzelen, kortom: de strijd die gestart is in het paradijs gaat absoluut gewonnen worden.
Niet ‘nou, laat maar, Ik kan ook wel zonder die recalcitrante mensen’, maar ‘mens waar ben je?’ want de Almachtige heeft Zijn schepping, en dus ook de mens lief.
En dan heb ik veel vragen over hoe dat allemaal was en wat dat allemaal betekent. Maar staat vast dat de Almachtige schepper van hemel en aarde, vol liefde is voor juist die eigenwijze, spartelende, ongehoorzame, zondigende, kritische, scheldende, tierende mensjes.
Wat ’n ongelooflijk barmhartig evangelie blijkt ook uit deze weergave van Gods gedachten. Vooral als je bedenkt dat Hij alles nieuw zal maken.